Inleiding:
Met
de Energie-Prestatie-Norm nieuwe gebouwen nog energiezuiniger
Met
ingang van 1 oktober 1995 is de Energie-Prestatie-Norm
voor nieuw te bouwen panden van kracht geworden. Het
zal uduidelijk zijn dat deze nieuwe bouwvoorschriften
in "Cas Parete" ook wordt toegepast; waarschijnlijk
zelfs meer dan dat. Maar voordat ik u ga vertellen wat
deze Energie-Prestatie-Norm (EPN) inhoudt, gaan ik even
met u terug in de geschiedenis om u het waarom van energieprestatienormen
duidelijk te maken
Waarom
energieprestatienormen
We
bouwen en bouwen in Nederland en het maakt allemaal
niet zoveel uit. Belangrijk is gewoon dat er, liefst
snel, veel woningen en andere panden komen staan. Isolatie?
Hoezo, is dat dan nodig? Het is toch lekker, een beetje
frisse lucht in huis! Deze mentaliteit heeft zich kunnen
handhaven tot 1973. U weet het nog wel, de energiecrisis
van 1973, compleet met autoloze zondagen. Sinds dat
moment beseft iedereen dat energie een kostbaar bezit
is, waar we eigenlijk niet zo willekeurig mee om moeten
springen. Onze regering 'verzint' een aantal mogelijkheden
om het energieverbruik terug te dringen. Daardoor krijgen
we in 1975 te maken met de eerste energieprestatienorm
voor nieuwbouwwoningen. EPN wil dus eigenlijk niets
anders zeggen dan dat de nieuw te bouwen woning aan
bepaalde minimale isolatie-eisen moet voldoen.
Van
1975 tot 1992
De
regering heeft in de loop van de jaren de EPN aangescherpt,
omdat duidelijk is dat energiebesparen tevens noodzakelijk
is voor het behoud van een leefbaar milieu. Sinds de
invoering van het Bouwbesluit in 1992 geldt voor (nieuwe)
woningbouw de eis dat de isolatiewaarde voor gevel,
dak en vloer minimaal 2,5 moet zijn. Tevens de eis dat
overal in de woning dubbelglas verplicht is. Naast dit
isolatiepakket mag het oppervlak aan ramen en deuren
niet meer dan 25% van het gebruiksoppervlak bedragen.
Om dit geheel van eisen te completeren moet de woning
een bepaalde luchtdichtheid bereiken en
moeten
cv-ketels voor ruimteverwarming voldoen aan de Europese
efficiency-eisen. Dat laatste betekent dat een conventionele
ketel niet meer mag, maar een verbeterd-rendement (VR)
ketel voldoet. Ook voor bepaalde utiliteitsgebouwen
gelden sinds 1992 voorschriften inzake energiezuinigheid.
Voor kantoorgebouwen, logiesgebouwen en overige gebouwen
waar verwarming vereist is, geldt een soortgelijk pakket
energiebesparende maatregelen als voor woningen.
EPN
1995, kan dat nog wel?
De
EPN in het bouwbesluit van 1995 stelt dat we woningen
en gebouwen vanaf oktober van dat jaar nog 15 tot 20%
energiezuiniger moeten bouwen dan voorheen. Wanneer
u het bovenstaande heeft gelezen, vraagt u zich beslist
af of dat nog wel kan. Volgens de
NOVEM
(Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu) is
de EPN van 1995 haalbaar. De NOVEM heeft in de periode
1992 tot en met 1994 de Praktijkproef 'Werken met energieprestatienormering'
uitgevoerd. Het betreft hierbij 30 woningbouwprojecten
met
in
totaal 900 woningen in 11 gemeenten. Alle partijen hebben
schriftelijk verklaard de woningen minimaal 25% energiezuiniger
te ontwerpen/bouwen dan volgens de bestaande voorschriften
in het Bouwbesluit. Belangrijkste conclusie is dat de
ontwerpers, na een goede introductie, goed uit de voeten
kunnen met de EPN-methodiek; met als kanttekening dat
zij een geautomatiseerd rekenmodel als onmisbaar beschouwen.
Wat
betekent EPN in de praktijk?
De
invoering van energieprestatienormering verloopt parallel
aan een ontwikkeling waarin primair energiegebruik van
gebouwen steeds minder wordt bepaald door de energiepost
ruimteverwarming. Het energiegebruik voor ventilatoren,
pompen, verliching en koeling wordt bij utiliteitsgebouwen
steeds aanzienlijker. Bij woningen wordt met name het
warmtapwatergebruik belangrijker. Het maken van een
berekening van en het halen van een bepaalde energieprestatie
als onderdeel van de bouwvergunningsverlening, heeft
een aantal gevolgen voor de bouwpraktijk. Planologen
en stedebouwers dienen te beseffen dat de ruimtelijke
ordening invloed heeft op de energieprestatie. Denk
hierbij aan de orientatie naar de zon, compact bouwen
en dichtheid van bouwen in verband met de energetische
consequenties van het ontwerp. Indien dat in onvoldoende
mate gebeurt, bestaat de kans dat hij
in
een laat stadium het ontwerp moet aanpassen. Bouwtoezichtambtenaren
krijgen een uitgebreidere taak; inzicht in installatietechnische
aspecten is gewenst. Voor aannemers en installateurs
is van belang dat acute energiebesparende maatregelen
zullen worden toegepast. Dit betekent een vergroting
van de markt. Voor de opdrachtgevers geldt dat ze met
een iets hogere investering te maken zullen krijgen,
die echter bij de juiste keuzes gecompenseerd wordt
door lagere exploitatiekosten (verbruikskosten).
De
integratie van bouwkunde en installatietechniek kan
op termijn alleen maar een verbetering van de kwaliteit
van gebouwen met zich meebrengen. Dat is uiteindelijk
van groot belang. Ontwerpers en bouwers zijn niet meer
gehouden aan vastgestelde maatregelen. Zij kunnen een
keuze maken uit verschillende mogelijkheden tot energiebesparing.
Dat kunnen maatregelen zijn, maar ook bijvoorbeeld de
situatie/ligging van het gebouw speelt een rol. De enig
gestelde voorwaarde is dat zij met het ontwerp/de bouw
de EPN van 1995 halen.
Het
bouwbesluit:
Artikel
2.1.3/d
Bij
het indienen van de aanvraag om bouwvergunnun dient
de aanvrager inzake de EP-waarde een berekening van
de energieprestatiecoeffiecient:
- Als
voor woningen en woongebouwen bedoelt in NEN 5128,
uitgave 1994, met inbergip van wijzegingsblad NEN
5128/A1, uitgave jan. ’95.
- Als
voor niet tot bewoning bestemde gebouwen bedoelde
in NEN 2916, uitgave 1994, met inbegrip van wijzegingsblad
NEN 2916/A1, uitgave jan’95
Voor
toepassing van de vereenvoudige formule en mogelijke
vrijstellingen, de bouwverordening.
Wijzigingen
in het Bouwbesluit:
Op
22 september jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met
de Wet tot wijzeging van de woningwet inzake vergunnungvrije
bouwwerken in beschermde stads- en dorpsgezichten (Stb.
1998, 582). Deze wet is op 1 januari 1999 in werking
getreden.Dit
houd in dat voor de EP-coefficient een waarde van 1.2
word geeisd inplaats van het oude 1.4
Voor
Welke functie geldt welk maximum EP ?
Gebouw functie:
|
Max. EP-waarde:
|
Bijeenkomstgebouwen
|
3.4
|
Cellengeboouwen
|
2.3
|
Gezonheidsgebouw
|
2
|
Horecagebouw
|
2.2
|
Kantoorgebouw
|
1.9
|
Logiesgebouw
|
2.4
|
Onderwijsgebouw
|
1.5
|
Sportsgebouw
|
2.8
|
Winklegebou
|
3.6
|
Wat
is EPN ?
EPN
staat voor Energieprestatienormering. De eis om te voldoen
aan de energieprestatienormering is opgenomen in het
Bouwbesluit. Voor de bepaling van de energieprestatie
van een gebouw zijn twee normen ontwikkeld:
- NEN
5128 voor woningen, woongebouwen en niet in logiesgebouwen
gelegen logiesverblijven.
- NEN
2916 voor utiliteitsgebouwen
Er
wordt dus onderscheid gemaakt tussen woningen en utiliteitsgebouwen
waarbij de eerste algemeen wordt aangeduid met EPW en
de tweede met EPU. Zoals de naam al zegt is de methode
genormeerd. Het werkelijke energiegebruik van het gebouw
wordt niet berekend: de EPN is slechts een maat om te
beoordelen of het gebouw voldoet aan de hedendaagse
eisen die gesteld worden zodat er geen overmatig energieverslindend
gebouw wordt ontworpen. Dit is een invulling van het
overheidsbeleid om de CO2 uitstoot te verminderen zoals
voorgenomen in de diverse versies van het Nationaal
Milieubeleids Plan. Het resultaat van een berekening
van de energie prestatie van een gebouw wordt uitgedrukt
in de zg. Energie Prestatie Coefficient (EPC). De eis
wordt gesteld middels
het stellen van een maximum waarde, welke afhankelijk
is van het gebruik van het gebouw.
Energieprestatienorm
voor woningen en woongebouwen.
De
energieprestatienorm (EPN) is bedoeld om de energiezuinigheid
van een woning of woongebouw in zijn geheel te beoordelen.
De norm geeft een cijfer aan elke afzonderlijke besparingsmaatregel.
Door een aantal formules toe te passen komt men uit
op een totaalcijfer: de Energie Prestatie coëfficiënt
(EP). Sinds 15 december 1995 staat in het Bouwbesluit
de maximum EP-waarde die geldt voor nieuwbouwwoningen
en voor ingrijpende renovatieprojecten. Toetsing van
de woning aan de maximum EP wordt gedaan bij de bouwaanvraag
door de betreffende gemeente. Het Nederlands Normalisatie
Instituut (NNI) ontwikkelde in samenwerking met anderen
de methodiek voor het vaststellen van de energieprestatie.
De
systematiek van de energieprestatienorm
De
basis voor de bepaling van de energieprestatie is een
warmteverliesberekening. De belangrijkste warmteverliezen
treden op bij ruimteverwarming en ventilatie. Bij de
bepaling van het verlies bij ruimteverwarming zijn de
volgende begrippen essentieel:
- het
verliesgevend oppervlak, d.w.z. gevels, dak en vloer
(A)
- de
isolatiewaarde van deze oppervlakken (uitgedrukt in
de zgn. warmtegeleidingscoëfficiënt U)
- het
verschil tussen binnentemperatuur en gemiddelde buitentemperatuur
maal de tijdsduur van een jaar (G: vergelijkbaar met
begrip graaddagen).
Uit
het produkt A x U x G = E volgt de jaarlijkse energiebehoefte
van de woning voor ruimteverwarming.
Er
zijn nog enkele bijkomende factoren die de warmtebehoefte
voor ruimteverwarming beïnvloeden. Daarvan zijn
zonne-energie en de interne warmtebronnen de belangrijkste.
De zoninstraling wordt per geval nauwkeurig berekend
en in mindering gebracht op de energievraag. In een
goed geïsoleerde woning spelen de zogenaamde
interne warmtebronnen zoals elektrische apparatuur een
belangrijke rol in de warmtehuishouding. Bij het gebruik
van elektrische apparaten wordt immers
het overgrote deel van de elektrische energie uiteindelijk
in warmte omgezet. Ook de bewoners zelf geven een aanzienlijke
hoeveelheid warmte af aan het binnenmilieu.
Voor de benutting van deze interne warmtebronnen voor
verwarming wordt in de norm een vaste waarde gehanteerd,
die gerelateerd is aan het totale nuttige
vloeroppervlak (= gebruiksoppervlakte).In
een woning wordt meestal de lucht in de WC- en doucheruimte
en soms de keuken afgezogen. De afgezogen lucht wordt
aangevuld door verse lucht die binnenkomt
door ventilatieopeningen. Het warmteverlies door ventilatie
wordt volgens de EPN bepaald door de warmtehoeveelheid
te berekenen die nodig is om deze
verse lucht op te warmen. Bij warm tapwater wordt de
warmtehoeveelheid berekend die nodig is om een per gebruiksoppervlakte
gestandaardiseerde hoeveelheid water op te warmen. Delen
we de energiebehoefte door de verbrandingswaarde van
aardgas en het rendement van het betreffende systeem
(b.v. verwarming, warm tapwater, warmte-opwekking),
dan krijgen we de benodigde hoeveelheid aardgas.
Voor
verlichtingsenergie neemt de norm een vaste waarde voor
het elektriciteitsverbruik per gebruiksoppervlakte (elektriciteit
wordt in dit geval omgerekend naar een hoeveelheid aardgas,
de aardgasequivalent). De totale energiebehoefte is
een optelling van het energiegebruik voor ruimteverwarming,
ventilatie, warm tapwater en verlichting. Voor een gemiddelde
woning uit 1993 is dit 1500 m3 aardgas per jaar. De
eis die nu gesteld wordt in het bouwbesluit is een verbruik
van minder dan 1400 m3 aardgas per jaar (EP is 1,4)
voor een gemiddelde woning, waarvan circa 850 m3 voor
ruimteverwarming. Voor woningen die afwijkende verliesoppervlakken
hebben zoals hoekwoningen en grotere vrijstaande woningen
wordt een omrekenformule toegepast, zodat bij de dezelfde
kwaliteit de EP weer op 1,4 uitkomt. Hierdoor zijn woningen
van verschillend concept en afmetingen wat energieprestatie
betreft dus met elkaar vergelijkbaar. De hierboven gegeven
uitleg van de EPN is een simplificatie van de berekeningen;
ze is bedoeld om inzicht te geven in de achtergrond
en de samenhang van de belangrijkste factoren die een
rol spelen.
Hoe
kan worden voldaan aan de EPN?
In
de Nederlandse praktijkrichtlijn 5129 wordt het berekenen
van de EP met behulp van het bijgeleverde computerprogramma
toegelicht en worden enkele voorbeelden uitgewerkt.
Voor iemand die ervaring wil opdoen met het berekenen
van de EP is deze aanschaf noodzakelijk. In het overzicht
worden enkele veel voorkomende energiebesparingsmaatregelen
genoemd in combinatie met het effect dat ze kunnen hebben
op de hoogte van de EP-coëfficiënt. Het overzicht
geeft slechts een indicatie. De EP moet altijd in zijn
geheel worden uitgerekend om de waarde te kunnen bepalen.
De
algemene indruk is dat de huidige EP van 1,4 relatief
gemakkelijk gehaald kan worden. Met de installatie van
een HR-combiketel zonder waakvlam, als aanvulling op
reeds verplichte maatregelen, is al voldaan aan de vereiste
waarde. Ook door gebruik van restwarmte, bijvoorbeeld
vanaf een elektriciteitscentrale, is de vereiste EP
snel gehaald. In de komende jaren kan dit beeld veranderen
door de aangekondigde gefaseerde aanscherping van de
norm. In 2000 zal de EP, conform het streven in het
Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen, naar verwachting een
waarde van 1,0 hebben. Dit komt neer op een verbruik
van 500 tot 550 m3 aardgas voor ruimteverwarming. Hoe
men een EP van 1,0 kan bereiken is globaal in de tabel
af te lezen door het effect van (een combinatie van)
maatregelen cumulatief af te trekken van de beginwaarde.
Energieprestatienorm
voor utiliteitsgebouwen.
Er
is een grote verscheidenheid in soorten utiliteitsgebouwen,
in het gebruik ervan en in de installaties die in die
gebouwen worden toegepast. De energieprestatienorm voor
utiliteitsgebouwen geeft een waarde aan elk van de energiefuncties
van een gebouw en maakt het mogelijk deelresultaten
bij elkaar op te tellen en het totaalresultaat (de EP-coëfficiënt)
voor gebouwen onderling te vergelijken. De maximaal
toelaatbare EP verschilt naar gelang de functie van
het gebouw. Ook hier wordt net als bij woningen de toetsing
gedaan door de gemeente bij de bouwaanvraag. De norm
is voor ontwerpers, beheerders en eigenaren een goed
hulpmiddel om de energie-efficiëntie van een gebouw
te kunnen beoordelen. In de bepaling van allerlei soorten
energiegebruik is de normberekening redelijk uitgebreid
en verfijnd. Zo kan onder andere per maand een sommatie
worden gemaakt van de ingaande en uitgaande energiestromen
van transmissie, ventilatie, zoninstraling, interne
warmtebronnen, etc. Het belang van de verlichtingsenergie
komt duidelijk naar voren bij het indelen in daglicht
en kunstlichtzones. De berekeningen verlopen in grote
lijnen als volgt. Bij verwarmen wordt eerst gekeken
naar de warmte die wordt afgegeven door elektrische
apparatuur die toch al aanwezig is en de warmte die
wordt toegevoerd door de zon. Daarna wordt bepaald hoeveel
warmte alsnog moet worden toegevoerd. Bij de koelenergie
werkt het andersom: eerst wordt gekeken naar de natuurlijke
warmteafvoer via ventilatie en daarna wordt de resterende
koelbehoefte bepaald. Apparatuur die in het stookseizoen
positief gewaardeerde warmte afgeeft kan dus 's zomers
een koelbehoefte veroorzaken. De berekeningsmethode
geeft heel duidelijk aan wat in de praktijk de valkuilen
zijn op dit pad. Als bij een ontwerp de interactie tussen
koelings- en verwarmingsinstallaties niet wordt meegenomen,
kan dit leiden tot overdimensionering en een onnodig
hoog energiegebruik. Na de gedetailleerde energiegebruiksbepaling
wordt in de eindbeoordeling een aantal correctiefactoren
toegepast om te compenseren voor afwijkende bouwvormen
en gebouwafmetingen.
Voor
wie is de EPN van belang ?
In
principe heeft iedereen die zich bezig houdt met bouwen
in Nederland te maken met de EPN. In het algemeen zullen
vooral adviseurs te maken krijgen met een berekening.
Voor ontwerpers zijn in principe beide normen ook van
belang omdat een berekening volgens de norm moet worden
bijgevoegd bij het indienen van een bouwaanvraag.
Een berekening voor utiliteitsgebouwen is specialistenwerk,
die diepgaande kennis van installatietechniek vereist.
Deze kennis gaat meestal te ver voor
de gemiddelde architekt. Zijn algemene kennis is echter
wel voldoende om de invoergegevens van een woning samen
te stellen en daarmee een berekening van
de Energie Prestatie Coefficient voor woningen mogelijk
te maken. Maar ook de installateur op de hoek moet een
berekening indienen. Voor deze beide groepen is het
NPR programma erg handig.
Welke
hulplmiddelen zijn d’r ?
Het
maken van EPC-berekeneningen is zonder computerprogramma
praktisch ondoenlijk. Er zijn het afgelopen jaren daarom
reeds een aantal programma's op de markt gebracht. Op
dit moment zijn dat voor zover bekend:
Woningbouw
- ABIS_EPW
(windows);
- NPR
5129 (DOS);
- Krijger
(DOS);
- De
Twee Snoeken ASD (ge-integreerd in Arkey-CAD applicatie)
(DOS);
- VABI
(DOS);
Utiliteitsbouw
- NPR
2917 ;
- Krijger;
- VABI;
- Lichtveld
Buis + Partners;
Probleemstelling:
In
deze opdracht moesten we individueel de EPC van het
zolder gedeelte van "casa Parete" berekenen
dit moest gebeuren met het op school aanwezige inn-
programma.
Uitwerking:
Zie
bijlagen.
Conclusie:
Ik
heb denk ik deze opdracht naar behoren uitgevoerd alsmede
de goede documentatie die op het internet te vinden
is en het makkelijk intevullen programma van inn die
op school aanwezig is. Mocht u intresse hebben naar
meer informatie over de EPN of andere informatie over
dit project verwijs ik u door naar mijn homepage op
de linkpagina geef ik een aantal adressen die doorverwijzen
naar diverse site’s over en van de "bouw-wereld".
Bronnen:
- Het
internet (https://members.tripod.com/mbobouw) .
- Lessen
bouwfysica dhr.Barendse
Bijlage:
- Berekeningen
gemaakt door Felix Norambuena.
|